Eigenlijk zijn wij allemaal jagers

Door: Martin Mulder
Bij de voorbereidingen van de IVN tentoonstelling afgelopen winter sprak ik met IVN lid Evert Lammers over een ‘mooi klimaatlandschap met fraaie luchten’. De vraag die we ons stelden was hoe je het voor dit najaar gekozen thema ‘klimaat’ fraai op een wandschilderij zou kunnen verbeelden. Evert komt daar zelf natuurlijk wel uit, maar het zette me aan het denken. Want als wij als natuurliefhebbers ‘mooie plaatjes’ zoeken ter verbeelding van de ideale natuur, dan blijk je vaak voor een dilemma te staan. Want wat me in die zoektocht bezig houdt, is vooral de vraag “Wat is nu eigenlijk mooie natuur” en hoe is dat ideale natuurlandschap in onze genen terechtgekomen.
Recentelijk heb ik als bestuurder van het waterschap de première mogen bijwonen van een NCRV-film over het Nationaal Landschap NoordOost Twente. Het unieke, ideale Twentse landschap moest daarbij zoveel mogelijk in beeld gebracht worden. Wat dan blijkt, is dat het Twentse coulissenlandschap het unieke van Twente is. Dat is dan een verzameling beelden waarop te zien zijn: slingerende wegen, bronnen en meanderende beken, vele hakhoutwallen en bosjes, bijzondere boerderijen met geknikte kap en geveltekens, Mariakapelletjes, landkruizen, en groene weilanden met fraaie vergezichten en met vredig grazende koeien.
foto: koeien in de wei als verbeelding van de ‘mooie Twentse natuur’
Landgoederen met kastelen en daarbij horende statige laanpartijen komen ook voor in Twente; noem Huize Almelo, De Bellinckhof, kasteel Twickel, landgoed Singraven, en bij menigeen roept dat beelden op van het fraaie Twente. Ook al zijn landgoederen niet typisch Twents – lanen en kastelen zie je overal – toch kunnen wij die architectuur van dit landgoederenlandschap zeer waarderen en ervaren wij dit ook als ‘mooie natuur’.
Voor ik verder dit uitspit, lees dan even dit ingekaderde stukje over het vroegere pastorale landschap, genaamd Arcadië, een stukje Griekenland, dat ooit gezien werd als het ultieme landschap.

ARCADIË
Bossen en heuvels van een adembenemende schoonheid, vol dicht gebladerde bomen en duizenden soorten bloemen. Een kudde schapen loopt grazend in het groene veld. De schaapsherders scheren wol of melken het vee. Sommigen spelen op een fluit, anderen zingen daarbij. Achter een eik verscholen kijken naakte nimfen lachend naar een ram die rare capriolen uithaalt. Op dat moment verschijnen vier saters, met geitenpoten en hoorns op hun hoofd. Zachtjes sluipen zij door het struikgewas om de nimfen te verrassen.
Zulke en andere poëtische beschrijvingen van het ideale land geeft de Italiaan Jacopo Sannazzaro in 1490 in zijn boek Arcadia. Literatuur over Arcadië inspireerde niet alleen schrijvers, maar ook schilders om hun eigen visie hierop weer te geven. Met zijn boek deed Sannazzaro de pastorale of herderspoëzie uit de klassieke oudheid herleven.
Schilderij 1: Arcadisch landschap, Johannes Glauber, 1680 tot 1726, Rijksmuseum Amsterdam
De naam ‘arcadisch’ komt van Arkadia, een gedeelte van de Griekse Peloponnesos. In de klassieke oudheid werd dit Arcadië beschreven als een geluksland, waar herders op idyllische wijze leefden zonder door de beschaving bedorven te zijn. In gedichten werd een gouden tijdperk bezongen, waarin de mens vredig, vroom en in primitieve eenvoud leefde van de vruchten van de aarde. Dit genre, waarin het gouden tijdperk wordt uitgebeeld, bleef populair in literatuur en beeldende kunst tot aan de negentiende eeuw.
De verheerlijking van het pastorale leven is bijvoorbeeld te vinden op werk van de Venetiaanse schilders Titiaan (1490-1576) en Giorgione (1476-1510). Zij schilderden poëtische landschappen die geheel in harmonie zijn met de figuren die erin voorkomen. Het landschap fungeerde bovendien niet langer alleen als achtergrond van het schilderij, maar kreeg een steeds belangrijkere rol. Ook de landschappen van Claude Lorrain, een Franse schilder die in de zeventiende eeuw in Rome woonde en werkte, zijn beroemd om hun arcadische sfeer. Kenmerkend voor de arcadische werken zijn de decorachtige opbouw van rotsen en boompartijen en de weergave van licht. De luchten in de verte en de ‘gouden gloed’ die over de uitgebeelde scène lijkt te hangen, dragen sterk bij aan de dromerige sfeer van het geheel. In de landschappen komen we altijd figuren tegen. Soms uit mythologische verhalen, soms uit bijbelverhalen en later ook gewoon herders of boeren. Ook zijn er vaak antieke gebouwen of ruïnes op de voorstelling te vinden. Deze ‘aankleding’ noemen we ‘stoffage’.
Italianisanten
In ons eigen land zijn er ook vele schilders die het pastorale leven hebben weergegeven. Het bekendst zijn de zogenaamde italianisanten. Deze kunstenaars uit de zeventiende eeuw danken hun naam aan het feit dat het Italiaanse landschap in hun werk centraal staat. Dit in tegenstelling tot het werk van schilders zoals Jacob van Ruisdael (1628-1682), die vooral het Hollandse landschap op een realistische manier weergaven. Sommige italianisanten hebben kortere of langere tijd in Italië doorgebracht, andere namen alleen de motieven over uit het werk van kunstenaars die er waren geweest.
Eén van hen is Nicolaes Berchem (1620-1683). Van hem staat niet vast dat hij zelf in Italië is geweest, hoewel de aanblik van zijn werk dat wel doet vermoeden. In zijn schilderijen en in dat van andere italianisanten van de zogenaamde ’tweede generatie’, komen een aantal terugkerende beeldelementen voor die samen een duidelijk arcadische sfeer scheppen. Dikwijls zien we paden

die kronkelen tussen ruïnes, bomen, rotsen en heuvels met blauwachtige bergen op de achtergrond. Idyllische figuren, vaak herders met een kudde, boeren of reizigers, die rusten of lijken zich kalm te bewegen in het landschap. De lucht geeft het hele schilderij een gouden of zilverachtige gloed: het gedroomde land.

Schilderij 2: Arcadisch Italiaans landschap, Nicolaes Berchem, 1650 tot 1683, Rijksmuseum Amsterdam

Het imago van een idyllisch, paradijselijk land van fluitspelende herders en wulpse herderinnetjes kreeg Arcadia pas door de bucolische poëzie. Het land symboliseerde in de Oudheid de afwijzing van iedere vorm van stadscultuur, met haar consumptiemaatschappij, haar gewelddadige politieke en andere conflicten. Tegenover deze “corrupte” stadswereld werden de “echte” waarden gesteld: liefde voor de natuur, voor de ongekunstelde schoonheid, voor de muziek. “Arcadisch” betekent in deze context dan ook: liefelijk onbedorven, naïef.
Het Twentse coulisselandschap is voor de meeste tukkers de Arcadische verbeelding van hoe er een balans is ontstaan tussen natuur en mens. Er wordt dan ook altijd in allerlei stukken over Twente gezegd: ‘Zonder boeren geen natuur’. De begrenzing van delen van Twente voor herstel van natuur en herstel van het bekensysteem, wordt door de boeren en ook vele andere ‘autochtone tukkers’ als afbreuk van het Twentse landschap gezien. Uitspraken als ‘Alles wordt natuur’ en ‘Jullie loat oons allemoal verzoep’n’ hoor ik dan ook regelmatig. De tukker en dus ook veel lokale bestuurders vinden dan ook echt dat Twente niet zonder de boeren kan, die landschap en natuur ‘gemaakt’ hebben en ook altijd nodig zullen blijven om dat in stand te houden. Eigenlijk bedoelen ze dat ze het Arcadische beeld van Twente niet willen verliezen, het vredige beeld van de mens die in harmonie leeft met de natuur.
Apollinische of Dionysische natuur?
Deze Arcadische beeldvorming van de natuur noemt men in de landschapsarchitectuur de Apollinische benadering. Het betreft een landschap waar de natuur voor de mens overzichtelijk en onder controle is gemaakt. Er gaat geen bedreiging van uit door wilde dieren en planten (‘on’gedierte en ‘on’kruiden) die de veiligheid en voorwaarden voor voedselvoorziening in het gedrang brengen.
De tegenhanger van dit Apollinische, Arcadische menslandschap, is het Dionysische landschap, waar de natuur haar eigen wetten kent en waar geen sprake is van controle door de mens.
Dionysisch betekent extatisch (ondoordacht, geestesvervoering, onrustig, dronkenschap en onbeheerst); deze term is ontleend aan de Griekse god Dionysus.
Het tegenovergestelde wordt meestal aangeduid met Apollinisch (rustig, doordacht, overdacht en
beheerst). Deze term is ontleend aan de Griekse god Apollon.
Deze wilde, dionysische natuur was tot in een recentelijk verleden de woestenij die bestreden moest worden en in cultuur gebracht. De bedreiging van die dionysische natuur ging uit van het gegeven dat er allerlei gespuis leefde dat dood en verderf bracht voor de mens die er in of naast moest leven. Veel sprookjes, sagen en mythen van vroeger brengen deze gevaarlijke natuur goed in beeld; voorbeelden zijn: Reintje de Vos, de grote boze wolf, weerwolven en voor de scoutingliefhebbers natuurlijk St. Joris en de draak. Ook zonderlinge mensen die wel met die ‘echte’ natuur samenwoonden, werden tevens als bedreigend en gevaarlijk gezien. In de sprookjes zijn dat de tovenaars, trollen, en voor Twente natuurlijk de Witte Wieven. Dit waren de van oorsprong wijze oude (grijze) vrouwen (‘witte’ staat voor ‘wetend, wijs’), die van gemeenschap naar gemeenschap trokken en daar hun kennis en vaardigheden, bijv. als vroedvrouw, aanboden. Die geesten van die witte wieven waren nog steeds rond in het Twentse land en vooral op een mistige ochtend ‘ervaren’ we die mystieke figuren nog steeds in onze nabijheid als we wandelen door de natuur. Henk van de Aa organiseert jaarlijks zelfs de ‘witte wieventocht’ door een gebied die in Twente als nog oorspronkelijk woeste natuur wordt ervaren, nl. de Engbertsdijkvenen.
foto: verbeelding van ‘witte wieven’
Natuur was dus bedreigend en moest bestreden worden. Wilde dieren en enge ziekten kwamen er uit voort. Dus het ‘plaatje’ dat hoorde bij die woeste natuur, was een plaatje dat negatieve gevoelens bij ons opriep. Echter wij hebben als mens nu zoveel ontdekt over hoe de natuur in elkaar zit en vooral ook wat wij als mens daarvan stuk gemaakt hebben en nog steeds doen, dat wij die dionysische natuur niet meer als bedreigend beschouwen, maar als iets dat we moeten beschermen en behouden. Dat natuurbesef is nog relatief jong en leeft vooral onder de wetenschappers en de stadsbewoners. Wij vinden allemaal steeds meer dat er veel te veel mensen zijn en dat de overige planten en dieren ook recht op leven en ruimte hebben.
Maar het ‘plaatje’ dat bij die te beschermen natuur hoort, die is nog steeds apollinisch. Het pastorale landschap van Arcadië zien wij nog steeds als het ideale natuurplaatje.
Het zit in de genen.
We vinden dus wel dat de natuur beschermd moet worden. De overheid wijst natura 2000 gebieden aan, verbindt ze onderling met ecologische verbindingszônes; het waterschap herstelt gekanaliseerde en genormaliseerde, gestuwde waterlopen tot oorspronkelijk meanderende beekjes. Maar bij al die te herstellen natuur hebben we allemaal een soort van romantisch beeld hoe we ons dat voorstellen. Als natuurherstel geen arcadisch beeld oplevert, dan kunnen we het maar moeilijk accepteren.

foto: beeld van de Afrikaanse savanne
Dat we nog steeds ‘strijden’ tegen de dionysische natuur heeft te maken met hoe wij evolutionair in elkaar zitten. Wij willen wel natuur, maar het moet voor ons niet onzekerheid, bedreiging of gevaar opleveren. Wij moeten het wel onder controle kunnen houden.
De evolutie van de mens is ongeveer 12.000 jaar geleden gestopt. ‘Wij’ leefden toen nog op de Afrikaanse savanne en moesten leven van de jacht en wat de omliggende natuur ons de bieden had. Dat jachtlandschap met zo hier en daar struiken en bomen die ons beschutting gaven en zaden en vruchten om te eten, dat overzichtelijke ‘voedsel’landschap, zit in onze genen nog steeds verankert als het meest mooie landschap. Wij waarderen dit jachtlandschap vanuit de gedachte ‘ik kan het te jagen wild goed zien, maar het wild kan mij niet zien’. Dus wel zien maar niet gezien worden. En daarin herken je ook weer het Arcadische, Apollinische Twentse coulisselandschap. Dat is ook de reden dat zoveel plattelandsbewoners moeite hebben met het ‘herstellen’ van de natuur van Twente. Zij raken in hun gevoel het echte Twente weer kwijt, dat teruggegeven wordt aan de wildernis (dus de dionysische natuur)

foto: De doorbraak, alleen gewaardeerd als het een arcadisch beeld oproept?
Wij willen allemaal het behoud van de natuur, maar hebben daar ook allemaal een historisch verankerd schoonheidsbeeld bij, nl. het Apollinische jachtlandschap van de Afrikaanse savanne en het daarvan later afgeleide Arcadische landschap.
Eigenlijk zijn wij dus allemaal nog gewoon jagers.

Deel dit bericht: